Ik ging eens zwemmen. Dat was op zich al een slecht plan. Ik zwem namelijk ongeveer precies zoals een puppy zwemt die je voor de eerste keer in het water gooit.
Gewapend met vriendin K. dacht ik echter veilig te zijn. Dat mocht helaas niet zo zijn.
We hadden reeds vrolijk babbelend een paar rondjes gezwommen. Het was me zelfs gelukt om een heel aantal midden in het zwembad uitvoerig roddelend bejaarden te ontwijken zonder hun permanent te verpesten met mijn gespetter.
Maar wat er toen gebeurde, was onvermijdelijk. Aan de andere kant van het zwembad zag ik een forse, rood harige kerel onder water gaan als een soort onderzeeër met een duikbrilletje op. Och, hij zwemt wel in de tegenovergestelde richting van mij, maar hij heeft een brilletje op, dus zal het goed komen, stelde ik mezelf gerust.
Terwijl ik vrolijk verder zwom, zag ik echter af en toe een arm boven water komen. Hij leek recht op me af te zwemmen. Behalve dat dat niet zo leek, maar echt zo was.
Toen hij op ongeveer drie meter van me af was, sloeg de paniek toe. Brilletje! Gebruik je brilletje! Ik zwem hier! Als een puppy! Ga aan de kant!
In slow motion zag ik zijn arm herrijzen uit het zwembad water. De arm kwam langzaam op mijn gezicht af… en toen werd alles even zwart.
Toen ik mijn ogen weer open deed, deed maar een oog mee. Het andere oog bleef dicht. Vriendin K. verdronk bijna van het lachen. De badmeesteres, zichtbaar veel te opgetogen dat er eindelijk eens iets mis ging in het zwembad, riep dat ik uit het water moest komen om te koelen. Behendig takelde ze me uit het water.
Toen ik thuis kwam was mijn oog inmiddels een fraaie combinatie van blauw en zwart.
“Je ging toch zwemmen?” lachte manlief geschrokken.
“Ja, maar dat is tegenwoordig ook heel gevaarlijk.”