Carnaval. Je houdt er van, of je haat het.
Ik hou er van. Dat is me met de paplepel ingegoten, want ik kom uit het zuiden. Carnaval was iets magisch. Als kind kon je alles worden wat je maar wou; tenzij het niet te krijgen was bij de carnavalswinkel. Dan had je pech en moest je toch maar weer roodkapje worden. Ik ben ook eens smurf geweest. En toen ik wat ouder was, een geëlektrocuteerd lijk. Daar heb ik best veel mensen de stuipen mee op het lijf gejaagd.
Carnaval is druk, zweterig, een beetje vies, en dronken. Carnaval is plakkerige vloeren, mooie optochten, mooie pakken, met een biertje langs de weg toe kijken.
Een paar jaar leed ik aan carnavalsmoeheid. Ik zag er de lol niet meer van in. Ik werd het zat dat mensen zo zat waren. En dat mensen zo spontaan deden met carnaval, maar in de supermarkt niet. Ik dacht dat de carnavals magie was uitgewerkt. Totdat ik een kind kreeg. En dat kind, dat zag er wel erg schattig uit in die pakjes. Toch maar weer eens gaan dan, maar dan nu in de middag. En weer opnieuw kreeg het carnavalsvirus me in zijn greep. Vroeger ging ik met mijn ouders, broer en beste vriendin altijd carnaval vieren in een dorpscentrum. Zo’n centrum, waar alleen kinderen in de zaal mochten. De ouders moesten zich maar amuseren in het café dat er aan grensde. Onder duidelijk ouderlijk toezicht voelden we ons totaal niet bekeken en ontzettend vrij. Op de laatste dag ging ik met mijn beste vriendin huilen in de garderobe rekken, gewoon, omdat het voorbij was.
Gisteren stond ik in exact hetzelfde centrum, maar nu in het café. Terwijl ons kind zich totaal vrij voelde in de zaal.
Het blijft toch een mooie traditie.
Ik denk dat ik dit jaar weer ga huilen tussen de jassen als het voorbij is.
Dus toch een virus…….
LikeLike